Spelletjes
Buikschrijven
De kinderen staan naast de stoel. De kinderen gaan schrijven maar zonder pen en papier! We gaan met onze buik in de lucht schrijven. De leerkracht De leerkracht zegt eerst:
Kinderen kunnen per twee samenwerken en raden wat de ander schrijft.
De juf zegt …
De leerlingen staan per twee arm in arm waardoor het spelletje iets moeilijker wordt. Wanneer de leerkracht of een aangeduide leerling een bevel geeft voorafgegaan door ‘de meester/juf zegt’, dan proberen de leerlingen dit bevel uit te voeren, zonder elkaar los te laten. Bevelen niet voorafgegaan door ‘de meester of juf zegt’ worden genegeerd.
De onzichtbare leider
Er wordt één vrijwilliger de kamer uitgestuurd. Terwijl hij buiten is, kiezen de andere leerlingen een leider. Deze maakt bewegingen en de andere leerlingen doen hem na. Kan de vrijwilliger raden wie de leider van de klas is?
Ga je gang
De leerlingen staan in twee rijen. De eerste krijgt de opdracht om op een bepaalde manier door de rij te lopen. De andere kinderen raden wie ze nadoen
Voorbeelden:
Opstaan
De leerlingen zitten aan de lessenaar. Om de beurten gaan ze even staan. Er mogen nooit meer dan vijf leerlingen tegelijk rechtstaan en niemand mag meer dan vijf seconden blijven staan.
Partnerwerk
De leerlingen gaan achter hun stoel op de grond zitten, met de rug tegen de partner. De ellebogen zitten aan elkaar vast en de benen zijn gebogen
De kinderen en proberen samen omhoog te komen.
Deze oefening wordt moeilijker wanneer de armen niet vasthaken aan elkaar en de leerlingen de handen niet mogen gebruiken.
De kinderen proberen dit ook omgekeerd.
Rugtekenen
De leerlingen werken samen met hun partner. De ene leerling tekent met de vinger een tekening op de rug van de partner. Deze probeert te raden wat getekend werd. In plaats van tekenen kan men ook woorden schrijven. Daarna vormen de kinderen een rij en doen ze hetzelfde.
Openbloeien
De leerlingen hurken in een bolletje. Ze zijn een bloempje dat heel langzaam opengaat. De leerlingen voeren deze opdracht uit.
Spiegelen
De leerlingen staan per twee tegenover elkaar. Het ene kind is het spiegelbeeld van de ander. Ze imiteren de bewegingen van elkaar. Probeer het omgekeerde nu ook eens te doen!
Op het signaal van de leerkracht wisselen de rollen.
Voorwerp dragen
De leerlingen beelden zich in dat er een pluimpje op hun hand ligt. Dit pluimpje verandert telkens in een ander voorwerp: zware steen, bloem, bal, kast, ... + de leerlingen zoeken zelf voorbeelden van voorwerpen.
Vriezen en ontdooien
De leerlingen staan recht achter de stoel en zijn alleen bevroren. De leerkracht noemt telkens een lichaamsdeel op dat ontdooit. De leerlingen bewegen dan enkel dit lichaamsdeel.
Warm of koud
Drie leerlingen worden naar buiten gestuurd. De overige spelers spreken een plaatsje af om een vooraf afgesproken voorwerp te verstoppen. De drie leerlingen komen terug binnen en zoeken hand in hand naar het voorwerp. De rest van de groep klapt in een regelmatig tempo in de handen, eerst zachtjes, luider als de zoekers in de buurt van het voorwerp komen. Ieder kiest iemand anders.
Spion
Er wordt één leerling de kamer uitgestuurd. Terwijl hij/zij buiten is, kiezen de andere leerlingen een spion. Deze maakt bewegingen en de andere leerlingen doen hem na. Kan de vrijwilliger raden wie de spion van de klas is?
Reïncarnatie
De leerlingen lopen kriskras door de ruimte. Telkens als de leerkracht op de trommel slaat, bevriezen de leerlingen en zegt de leerkracht in wat ze moeten veranderen.
Enkele mogelijkheden:
Doe maar na
Een leerling voert een handeling uit, bijvoorbeeld opstaan. De andere leerlingen doen dit na. Een tweede leerling doet dit ook, maar voegt er iets aan toe, bijvoorbeeld opstaan en klappen. De andere leerlingen doen dit weer na. De leerlingen blijven dit doen totdat ze de juiste volgorde niet meer weten.
Bevriezen
De leerlingen wandelen door elkaar in de klas. De leerkracht geeft een signaal en iedereen ‘bevriest’. De leerlingen blijven in die houding staan. Wie beweegt, lacht, … valt af en moet terug gaan zitten. De leerlingen die afvallen, proberen de andere leerlingen aan het lachen te brengen. Aanraken mag niet!
Toverbos
De helft van de leerlingen speelt boom in een toverbos. De andere helft van de groep wordt geblinddoekt en moet het bos doorkruisen zonder een boom te raken. De bomen ‘waarschuwen’ door geluid te maken: te ritselen, te rinkelen als een bel, te zoemen… Zo kunnen de geblinddoekte leerlingen een andere route nemen. Aansluitend worden de rollen omgedraaid.
Hoffelijkheid
Iedereen legt een papier of een boek op zijn hoofd en wandelt rond in de klas. Als het papier op de grond valt mag de leerling het niet zelf terug oprapen, maar moet iemand anders dit voor hem doen.
Regenen
De leerkracht vertelt dat ze samen met de leerlingen het eens hard gaat laten onweren in je klas. De leerkracht vraagt hoe de leerlingen regen gaan voorstellen (door te tikken op de bank of op je stoel). De leerkracht vertelt dat het eerst zacht regent en dan harder begint en harder en harder. De leerlingen tikken eerst zacht op hun stoel en daarna steeds harder en harder. Op het einde is er een lichtflits en een knal en dan wordt het weer rustig.
Vastgeplakt
De leerlingen wandelen vrij door de klas. Wanneer de leerkracht een lichaamsdeel zegt, zetten ze zich snel per twee en plakken met dan dat lichaamsdeel aan elkaar vast.
Een zin doorzeggen
De leerkracht fluistert een zin in het oor van een leerling. De zin wordt telkens opnieuw in het oor gefluisterd van de volgende leerling. Is de zin op het einde nog hetzelfde als in het begin?
Cijfer raden
Eén leerling neemt een getal in gedachten en schrijft het op, zonder dat de andere leerlingen dit zien. De andere leerlingen mogen nu om de beurt een vraag stellen. Deze vragen mogen alleen beantwoord worden door de leerling met ja of nee. Wie het getal weet, verdient een punt.
Verhaal breien
De leerkracht begint met het vertellen van een verhaal. Zij duidt de eerste leerling aan en die voegt een zin toe aan het verhaal. Zo gaat het verhaal de hele klas door tot je een heel lang verhaal met iedereen hebt gemaakt.
Wat wil je zeggen?
Een leerling mag naar voor komen. De leerkracht fluistert een woord in het oor van deze leerling. Maar deze leerling mag het woord niet gewoon zeggen. Hij/zij moet het woord proberen uit te leggen aan de andere leerlingen. De andere leerlingen proberen het woord dat de leerkracht heeft gezegd, te raden.
Aan wie denk ik?
Een leerling komt vooraan in de klas staan en neemt een andere leerling in gedachten. De andere leerlingen mogen ja/neen-vragen stellen om te weten te komen welke leerling er in de gedachten zit van de leerling vooraan.
Raden van de ruimte!
Eén leerling gaat naar buiten. De andere leerlingen kiezen een ruimte waarin zij zich denkbeeldig bevinden. Als de ruimte gekozen is, mag de leerling terug binnenkomen. Hij/zij gaat in het midden van de kring staan met zijn ogen dicht. De andere leerlingen proberen met geluiden duidelijk te maken in welke ruimte de leerling in het midden zich bevindt.
Ik ga op reis en neem mee…
De leerlingen zeggen om de beurt een voorwerp dat ze meenemen op vakantie. Telkens moet de leerling het zinnetje zeggen: “Ik ga op reis en ik neem mee …” Alle vorige voorwerpen moeten steeds herhaald worden. Het moment dat een leerling een voorwerp vergeten is op te noemen, beginnen ze terug van nul. De leerkracht kan als hulpmiddel de voorwerpen op het bord schrijven/tekenen.
Kriebelbeest
De leerlingen doen hun ogen dicht. Ze beelden zich in dat er een kriebelbeestje over hun lichaam loopt. De leerkracht vertelt waar het kriebelbeestje allemaal naartoe gaat.
Knoop maken
Eén leerling gaat naar buiten. De rest van de klas geven elkaar allemaal een hand zodat ze een kring kunnen vormen. Deze kring maakt nu een knoop. Persoon die buiten staat en niet kijkt, mag achteraf de knoop ontwarren.
De wereld op zijn kop
Het is de bedoeling dat de kinderen het tegenovergestelde doen van wat de leider doet. Gaat de leider staan, dan blijven de kinderen zitten, gaat de leider lachen, dan gaan de kinderen huilen etc.
Hoeveel kinderen zitten er achter je?
Eén kind gaat met de ogen dicht zitten. Andere kinderen kruipen er stilletjes achter. Hoeveel kinderen zitten er achter je? Dit spel kan ook gespeeld worden met bijv. pittenzakjes die achter een kind worden gelegd.
Freeze!
De leerkracht vraagt aan de leerlingen om door de klas te wandelen. Wanneer de leerkracht klapt, moeten ze bevriezen en een bepaalde emotie uitbeelden: blij, bang, boos of verdrietig. Wanneer de leerkracht terug in haar handen klapt mogen de leerlingen verder wandelen.
Tegenstellingen
Ga per 2 staan. Jullie zoeken samen een tegenstelling die je kan uitbeelden bv. groot en klein. Jullie komen per 2 vooraan in de klas en doen jullie tegenstelling voor. Je klasgenootjes gaan raden wat jullie doen. Als jij met je partner een tegenstelling had bedacht die reeds geweest is, moet je snel iets anders bedenken!
Woorden-ketting
De juf begint met een samengesteld woord te zeggen bv. boekenkast. De eerstvolgende leerling maakt een nieuwe samenstelling die begint met kast, bv. kastdeur. De volgende leerling begint met ‘deur’.
Hoeveel woorden kunnen jullie bedenken?
Levende domino
De juf begint met een kenmerk van zichzelf prijs te geven. Bv: ik heb één broer, ik dans, … iemand die dit kenmerk ook heeft mag ernaast gaan staan. Deze leerling bedenkt zelf ook een ander kenmerk. Een leerling die dat kenmerk ook heeft, mag daar weer naast gaan staan. Zo proberen we om met de hele klas een ketting te vormen.
Sneeuwballen-gevecht
De leerlingen schrijven op een blaadje twee dingen die ze goed kunnen en één ding dat ze niet goed kunnen (liefst geen schoolse dingen). Ze maken een prop van hun blaadje, net als een sneeuwbal. Nadien gooien ze de prop weg. De leerlingen rapen nu de prop van iemand anders op en lezen de kenmerken voor. Ze raden van wie de sneeuwbal is.
Aandachtsspel
De leerlingen krijgen allemaal een kaartje met daarop iets dat ze moeten doen. Dit moeten ze ook uitvoeren. Als alles goed loopt, eindigen ze met een gezamenlijke opdracht.
Tellen van 1 tot 20
De leerlingen moeten met de hele klas tellen tot 10. Iemand begint, daarna wordt er verder geteld, maar je mag niet met twee personen tegelijk een getal zeggen. Anders begint het spel terug opnieuw. De leerlingen kunnen ook in het Frans of het Engels tot 10 tellen.
Pang
De leerlingen staan in een kring en kijken naar de grond. De leerkracht telt af: 3 ...2 ...1 ...ja. Op ja kijkt iedereen naar iemand anders. Als twee leerlingen in elkaars ogen kijken, roepen ze pang en vallen ze af. Ga zo door tot er een winnaar is. Je kunt ondertussen met de afvallers een nieuw spel beginnen in een tweede kring.
De kinderen staan naast de stoel. De kinderen gaan schrijven maar zonder pen en papier! We gaan met onze buik in de lucht schrijven. De leerkracht De leerkracht zegt eerst:
- Een letter
- Een cijfer
- Een woord
Kinderen kunnen per twee samenwerken en raden wat de ander schrijft.
De juf zegt …
De leerlingen staan per twee arm in arm waardoor het spelletje iets moeilijker wordt. Wanneer de leerkracht of een aangeduide leerling een bevel geeft voorafgegaan door ‘de meester/juf zegt’, dan proberen de leerlingen dit bevel uit te voeren, zonder elkaar los te laten. Bevelen niet voorafgegaan door ‘de meester of juf zegt’ worden genegeerd.
De onzichtbare leider
Er wordt één vrijwilliger de kamer uitgestuurd. Terwijl hij buiten is, kiezen de andere leerlingen een leider. Deze maakt bewegingen en de andere leerlingen doen hem na. Kan de vrijwilliger raden wie de leider van de klas is?
Ga je gang
De leerlingen staan in twee rijen. De eerste krijgt de opdracht om op een bepaalde manier door de rij te lopen. De andere kinderen raden wie ze nadoen
Voorbeelden:
- iemand met een grote hond aan de leiband
- een peuter die leert lopen
- een agent in achtervolging
- iemand die een hoge berg beklimt
- iemand die op blote voeten over glas loopt
Opstaan
De leerlingen zitten aan de lessenaar. Om de beurten gaan ze even staan. Er mogen nooit meer dan vijf leerlingen tegelijk rechtstaan en niemand mag meer dan vijf seconden blijven staan.
Partnerwerk
De leerlingen gaan achter hun stoel op de grond zitten, met de rug tegen de partner. De ellebogen zitten aan elkaar vast en de benen zijn gebogen
De kinderen en proberen samen omhoog te komen.
Deze oefening wordt moeilijker wanneer de armen niet vasthaken aan elkaar en de leerlingen de handen niet mogen gebruiken.
De kinderen proberen dit ook omgekeerd.
Rugtekenen
De leerlingen werken samen met hun partner. De ene leerling tekent met de vinger een tekening op de rug van de partner. Deze probeert te raden wat getekend werd. In plaats van tekenen kan men ook woorden schrijven. Daarna vormen de kinderen een rij en doen ze hetzelfde.
Openbloeien
De leerlingen hurken in een bolletje. Ze zijn een bloempje dat heel langzaam opengaat. De leerlingen voeren deze opdracht uit.
Spiegelen
De leerlingen staan per twee tegenover elkaar. Het ene kind is het spiegelbeeld van de ander. Ze imiteren de bewegingen van elkaar. Probeer het omgekeerde nu ook eens te doen!
Op het signaal van de leerkracht wisselen de rollen.
Voorwerp dragen
De leerlingen beelden zich in dat er een pluimpje op hun hand ligt. Dit pluimpje verandert telkens in een ander voorwerp: zware steen, bloem, bal, kast, ... + de leerlingen zoeken zelf voorbeelden van voorwerpen.
Vriezen en ontdooien
De leerlingen staan recht achter de stoel en zijn alleen bevroren. De leerkracht noemt telkens een lichaamsdeel op dat ontdooit. De leerlingen bewegen dan enkel dit lichaamsdeel.
Warm of koud
Drie leerlingen worden naar buiten gestuurd. De overige spelers spreken een plaatsje af om een vooraf afgesproken voorwerp te verstoppen. De drie leerlingen komen terug binnen en zoeken hand in hand naar het voorwerp. De rest van de groep klapt in een regelmatig tempo in de handen, eerst zachtjes, luider als de zoekers in de buurt van het voorwerp komen. Ieder kiest iemand anders.
Spion
Er wordt één leerling de kamer uitgestuurd. Terwijl hij/zij buiten is, kiezen de andere leerlingen een spion. Deze maakt bewegingen en de andere leerlingen doen hem na. Kan de vrijwilliger raden wie de spion van de klas is?
Reïncarnatie
De leerlingen lopen kriskras door de ruimte. Telkens als de leerkracht op de trommel slaat, bevriezen de leerlingen en zegt de leerkracht in wat ze moeten veranderen.
Enkele mogelijkheden:
- koorddanser
- schaatser
- beren
- eenden
- …
Doe maar na
Een leerling voert een handeling uit, bijvoorbeeld opstaan. De andere leerlingen doen dit na. Een tweede leerling doet dit ook, maar voegt er iets aan toe, bijvoorbeeld opstaan en klappen. De andere leerlingen doen dit weer na. De leerlingen blijven dit doen totdat ze de juiste volgorde niet meer weten.
Bevriezen
De leerlingen wandelen door elkaar in de klas. De leerkracht geeft een signaal en iedereen ‘bevriest’. De leerlingen blijven in die houding staan. Wie beweegt, lacht, … valt af en moet terug gaan zitten. De leerlingen die afvallen, proberen de andere leerlingen aan het lachen te brengen. Aanraken mag niet!
Toverbos
De helft van de leerlingen speelt boom in een toverbos. De andere helft van de groep wordt geblinddoekt en moet het bos doorkruisen zonder een boom te raken. De bomen ‘waarschuwen’ door geluid te maken: te ritselen, te rinkelen als een bel, te zoemen… Zo kunnen de geblinddoekte leerlingen een andere route nemen. Aansluitend worden de rollen omgedraaid.
Hoffelijkheid
Iedereen legt een papier of een boek op zijn hoofd en wandelt rond in de klas. Als het papier op de grond valt mag de leerling het niet zelf terug oprapen, maar moet iemand anders dit voor hem doen.
Regenen
De leerkracht vertelt dat ze samen met de leerlingen het eens hard gaat laten onweren in je klas. De leerkracht vraagt hoe de leerlingen regen gaan voorstellen (door te tikken op de bank of op je stoel). De leerkracht vertelt dat het eerst zacht regent en dan harder begint en harder en harder. De leerlingen tikken eerst zacht op hun stoel en daarna steeds harder en harder. Op het einde is er een lichtflits en een knal en dan wordt het weer rustig.
Vastgeplakt
De leerlingen wandelen vrij door de klas. Wanneer de leerkracht een lichaamsdeel zegt, zetten ze zich snel per twee en plakken met dan dat lichaamsdeel aan elkaar vast.
Een zin doorzeggen
De leerkracht fluistert een zin in het oor van een leerling. De zin wordt telkens opnieuw in het oor gefluisterd van de volgende leerling. Is de zin op het einde nog hetzelfde als in het begin?
Cijfer raden
Eén leerling neemt een getal in gedachten en schrijft het op, zonder dat de andere leerlingen dit zien. De andere leerlingen mogen nu om de beurt een vraag stellen. Deze vragen mogen alleen beantwoord worden door de leerling met ja of nee. Wie het getal weet, verdient een punt.
Verhaal breien
De leerkracht begint met het vertellen van een verhaal. Zij duidt de eerste leerling aan en die voegt een zin toe aan het verhaal. Zo gaat het verhaal de hele klas door tot je een heel lang verhaal met iedereen hebt gemaakt.
Wat wil je zeggen?
Een leerling mag naar voor komen. De leerkracht fluistert een woord in het oor van deze leerling. Maar deze leerling mag het woord niet gewoon zeggen. Hij/zij moet het woord proberen uit te leggen aan de andere leerlingen. De andere leerlingen proberen het woord dat de leerkracht heeft gezegd, te raden.
Aan wie denk ik?
Een leerling komt vooraan in de klas staan en neemt een andere leerling in gedachten. De andere leerlingen mogen ja/neen-vragen stellen om te weten te komen welke leerling er in de gedachten zit van de leerling vooraan.
Raden van de ruimte!
Eén leerling gaat naar buiten. De andere leerlingen kiezen een ruimte waarin zij zich denkbeeldig bevinden. Als de ruimte gekozen is, mag de leerling terug binnenkomen. Hij/zij gaat in het midden van de kring staan met zijn ogen dicht. De andere leerlingen proberen met geluiden duidelijk te maken in welke ruimte de leerling in het midden zich bevindt.
Ik ga op reis en neem mee…
De leerlingen zeggen om de beurt een voorwerp dat ze meenemen op vakantie. Telkens moet de leerling het zinnetje zeggen: “Ik ga op reis en ik neem mee …” Alle vorige voorwerpen moeten steeds herhaald worden. Het moment dat een leerling een voorwerp vergeten is op te noemen, beginnen ze terug van nul. De leerkracht kan als hulpmiddel de voorwerpen op het bord schrijven/tekenen.
Kriebelbeest
De leerlingen doen hun ogen dicht. Ze beelden zich in dat er een kriebelbeestje over hun lichaam loopt. De leerkracht vertelt waar het kriebelbeestje allemaal naartoe gaat.
Knoop maken
Eén leerling gaat naar buiten. De rest van de klas geven elkaar allemaal een hand zodat ze een kring kunnen vormen. Deze kring maakt nu een knoop. Persoon die buiten staat en niet kijkt, mag achteraf de knoop ontwarren.
De wereld op zijn kop
Het is de bedoeling dat de kinderen het tegenovergestelde doen van wat de leider doet. Gaat de leider staan, dan blijven de kinderen zitten, gaat de leider lachen, dan gaan de kinderen huilen etc.
Hoeveel kinderen zitten er achter je?
Eén kind gaat met de ogen dicht zitten. Andere kinderen kruipen er stilletjes achter. Hoeveel kinderen zitten er achter je? Dit spel kan ook gespeeld worden met bijv. pittenzakjes die achter een kind worden gelegd.
Freeze!
De leerkracht vraagt aan de leerlingen om door de klas te wandelen. Wanneer de leerkracht klapt, moeten ze bevriezen en een bepaalde emotie uitbeelden: blij, bang, boos of verdrietig. Wanneer de leerkracht terug in haar handen klapt mogen de leerlingen verder wandelen.
Tegenstellingen
Ga per 2 staan. Jullie zoeken samen een tegenstelling die je kan uitbeelden bv. groot en klein. Jullie komen per 2 vooraan in de klas en doen jullie tegenstelling voor. Je klasgenootjes gaan raden wat jullie doen. Als jij met je partner een tegenstelling had bedacht die reeds geweest is, moet je snel iets anders bedenken!
Woorden-ketting
De juf begint met een samengesteld woord te zeggen bv. boekenkast. De eerstvolgende leerling maakt een nieuwe samenstelling die begint met kast, bv. kastdeur. De volgende leerling begint met ‘deur’.
Hoeveel woorden kunnen jullie bedenken?
Levende domino
De juf begint met een kenmerk van zichzelf prijs te geven. Bv: ik heb één broer, ik dans, … iemand die dit kenmerk ook heeft mag ernaast gaan staan. Deze leerling bedenkt zelf ook een ander kenmerk. Een leerling die dat kenmerk ook heeft, mag daar weer naast gaan staan. Zo proberen we om met de hele klas een ketting te vormen.
Sneeuwballen-gevecht
De leerlingen schrijven op een blaadje twee dingen die ze goed kunnen en één ding dat ze niet goed kunnen (liefst geen schoolse dingen). Ze maken een prop van hun blaadje, net als een sneeuwbal. Nadien gooien ze de prop weg. De leerlingen rapen nu de prop van iemand anders op en lezen de kenmerken voor. Ze raden van wie de sneeuwbal is.
Aandachtsspel
De leerlingen krijgen allemaal een kaartje met daarop iets dat ze moeten doen. Dit moeten ze ook uitvoeren. Als alles goed loopt, eindigen ze met een gezamenlijke opdracht.
Tellen van 1 tot 20
De leerlingen moeten met de hele klas tellen tot 10. Iemand begint, daarna wordt er verder geteld, maar je mag niet met twee personen tegelijk een getal zeggen. Anders begint het spel terug opnieuw. De leerlingen kunnen ook in het Frans of het Engels tot 10 tellen.
Pang
De leerlingen staan in een kring en kijken naar de grond. De leerkracht telt af: 3 ...2 ...1 ...ja. Op ja kijkt iedereen naar iemand anders. Als twee leerlingen in elkaars ogen kijken, roepen ze pang en vallen ze af. Ga zo door tot er een winnaar is. Je kunt ondertussen met de afvallers een nieuw spel beginnen in een tweede kring.